IJsselvallei Zuid

Deze tekst moet nog worden aangepast:

In het model van deze regio beschrijven we vier landschappen. Op de tekening zijn dat van links naar rechts de stuwwal van de Veluwe, een centraal gelegen dekzandgebied, het rivierterras van een vroegere loop van de Rijn en het jonge rivierkleilandschap van de IJssel.

Hey! I am first heading line feel free to change me

I am promo text. Click edit button to change this text. Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipiscing elit. Ut elit tellus, luctus nec ullamcorper mattis, pulvinar dapibus leo.

I am text block. Click edit button to change this text. Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipiscing elit. Ut elit tellus, luctus nec ullamcorper mattis, pulvinar dapibus leo.

In het model van deze regio beschrijven we vier landschappen. Op de tekening zijn dat van links naar rechts de stuwwal van de Veluwe, een centraal gelegen dekzandgebied, het rivierterras van een vroegere loop van de Rijn en het jonge rivierkleilandschap van de IJssel.
Stuwwal
De stuwwal is in de voorlaatste ijstijd ontstaan door schuivend landijs en bestaat uit een heuvel van opgestuwd zandig sediment. Op de stuwwal komen stuifzandduinen voor. Langs de oostelijke helling zijn droogdalen (erosiedalen) gevormd en aan de hellingvoet daluitspoelingswaaiers van verspoeld grof zand, grind en leem.
Dekzand
In de laatste ijstijd heeft zich aan de oostelijke hellingvoet, in de luwte van de stuwwal, zand afgezet. Hierdoor is een langgerekt dekzandgebied ontstaan, met hogere en lagere vlakten, dekzandruggen en beekdalen. In de lagere delen is lokaal veen ontstaan.
Rivierterras
Het aangrenzende rivierterras is gevormd door afzettingen van zand en grind door de Rijn die tussen de laatste twee ijstijden in deze regio haar loop had. In het landschap komen zandige terrasruggen en restgeulen voor. In de lagere delen zijn de terrasvlakten bedekt met klei.
Rivierengebied
Bovenop en ingesneden in het oude rivierterras bevindt zich het latere stroomgebied van de IJssel. Het landschap bestaat uit bedijkte uiterwaarden met jonge oeverafzettingen. Ook vinden we ouderivierarmen en afgesneden meanderbogen.

In de diepere ondergrond liggen zand- en kleilagen van vóór de vorming van de stuwwal. Over deze dalbodem heeft schuivend landijs sedimenten opgestuwd. Nadat het ijs verdween, bleef een dal over dat deels gevuld is met opeenvolgende zand- en kleilagen.
Stuwwal
De stuwwal zelf bestaat uit zand- en grindlagen, afgewisseld met kleilagen die door het schuivend ijs schuin omhoog zijn gedrukt. Een deel van de stuwwal bevindt zich in de ondergrond en is bedekt door jongere afzettingen.
Droogdalen en daluitspoelingswaaiers
Na de ijstijd veroorzaakte smeltwater op de helling van de stuwwal diepe erosiedalen. Het materiaal
dat verspoelde, kwam aan de voet van de helling terecht in waaiers van zand, grind en leem.
Rivierterras
In het dal aan de oostkant van de stuwwal zijn door de Rijn sedimenten afgezet: eerst een dikke laag rivierklei, daarna een dikke laag rivierzand, een dunne kleilaag en ten slotte een iets dikkere
zandlaag.
Dekzand
Gedurende de koude en droge periode van de laatste ijstijd werd fijn stuifzand over de stuwwal aangevoerd. Het werd in de luwte van de stuwwal, op het rivierterras van de Rijn, afgezet. Hetdekzand vormt een 1 tot 3 meter dikke laag.
Rivierafzettingen
De IJssel is slechts ca.1500 jaar oud. De oeverwallen zijn gevormd door jonge afzettingen van zand en klei. Ook de uiterwaarden en de laagste delen van het rivierterras zijn hiermee bedekt.

Door opeenvolgende lagen van zand en klei bevat de ondergrond verschillende watervoerende
lagen. Vanuit die lagen kwelt grondwater op. Samen met overtollig neerslagwater stroomt dit via diverse beken af naar de IJssel. De rivier zelf zorgt afwisselend voor infiltratie en drainage.
Watervoerende lagen
Neerslag infiltreert in de bodem van de stuwwal en voedt het grondwater dat via de zandige
ondergrond in de richting van de IJssel stroomt. De tekening laat zien hoe afwisseling van zand- en kleilagen de ondergrond verdeelt in drie watervoerende pakketten.
Grondwaterstromen
Boven kleilagen in de ondergrond komen ondiepe, lokale grondwaterstromen voor. Dieper in de ondergrond, onder kleilagen, vinden we regionale grondwaterstromen. De verblijftijd en de samenstelling van de bodem/ondergrond bepalen de kwaliteit van het grondwater. Meestal heeft regionaal grondwater een betere kwaliteit dan lokaal grondwater.
Kwel
Op de helling van de stuwwal en in de dekzandvlakte vinden we kwelgebieden. Hier komt
grondwater aan de oppervlakte. Dit kwelwater verzamelt zich in beken die afstromen langs de flank van de stuwwal. Aan de hellingvoet is onder invloed van kwel veen gevormd.
Sprengenbeken
Sprengenbeken zijn gegraven beken in droogdalen op de flank van de stuwwal.
Natuurlijke beken
Natuurlijke beken voeren grondwater en overtollige neerslag af en volgen op het rivierterras de oude geulen parallel aan de IJssel.
Rivier
Het peil van de IJssel fluctueert. Bij een hoge waterstand infiltreert rivierwater in de richting van de uiterwaarden. Bij een lage waterstand neemt de rivier grondwater uit de omgeving mee (drainage).

De gradiënten in reliëf, ondergrond, water en bodem zorgen voor een gevarieerde natuurlijke
vegetatie 2 en leefgebied voor veel diersoorten. De kansen voor het voortbestaan of de realisatie van deze natuurtypen (*) zijn, naast de toestand van het bodem-watersysteem afhankelijk van het beheer, de milieukwaliteit en (actueel en historisch) landgebruik.
Stuwwal
Op de stuwwal heersen droge, voedselarme en zure omstandigheden. Deze omstandigheden zijn gunstig voor natuurtypen als droge heide, droge bossen (den, eik, beuk en berk) en
zandverstuivingen. In bronnen en langs sprengenbeken komen door uittredend grondwater natte en zwak gebufferde moerasvegetaties voor.
Dekzand
Het dekzandgebied kent een variatie in milieuomstandigheden: van droog tot nat, van zuur tot zwak gebufferd en (matig) voedselarm. Deze variatie zorgt voor een afwisseling van natuurtypen zoals droge en vochtige heide, nat schraal- en/of hooiland en beekbegeleidende bossen.
Rivierterras en rivierengebied
Rivierklei en zandgronden zijn (zeer) voedselrijk en basisch tot kalkrijk. Buitendijks is bovendien veel natuurlijke dynamiek door overstromingen en sedimentatie van zand en slib. We vinden hier droge rivierduinen, vochtige oeverwallen en natte rivierkommen. Dit zijn goede omstandigheden voor een gevarieerde natuur. Kenmerkend zijn stroomdal- en overstromingsgraslanden, riviermoerassen en rijke rivierbegeleidende (ooi)bossen.

Tot 1850 à 1900 was de relatie tussen landschap en grondgebruik hecht. De kenmerken van het natuurlijke systeem waren bepalend voor landinrichting, bebouwing en infrastructuur.
Landgebruik
Het agrarisch bedrijf was gemengd met akkerbouw en veeteelt op kleine schaal. Op de stuwwal waren uitgestrekte heidevelden. Akkerlanden bevonden zich rond dorpen op de dekzand- en terrasruggen en op oeverwallen langs de rivier. De vochtige delen van het dekzandlandschap, rivierkommen en uiterwaarden werden benut als hooi- en weiland.
Bebouwing
Dorpen kwamen tot ontwikkeling op hogere delen van het landschap: op de  daluitspoelingswaaiers op de flank van de stuwwal en de dekzand- en terrasruggen op de overgang naar het rivierenlandschap. Hier vinden we ook de landgoederen.
Water
In het gehechte landschap waren de natste gebieden (nog) niet ontgonnen. Hier bevonden zich natte heide of moerasbos. De aanleg van sprengenbeken is in feite een vroege vorm van aanhechting. De energie van stromend water werd gebruikt voor aandrijving van watermolens en schoon water voor papierfabrieken en wasserijen.

Tot circa 1960 werd het natuurlijke systeem in beperkte mate aangepast ten behoeve van
bebouwing, infrastructuur en economische activiteit. De relatie tussen natuurlijk systeem en
landgebruik nam af, maar werd nog niet volledig losgelaten. We spreken daarom van aanhechting.
Landgebruik
Agrarische productie werd opgevoerd door het gebruik van kunstmest. Bedrijven gingen zich
specialiseren en het landschap werd grootschaliger ingericht. Sommige hooilanden werden
ontwaterd. Op de stuwwal werden heidevelden en stuifzanden beplant met naaldbomen. De bossen dienden voor houtproductie, maar kregen ook een recreatieve functie.
Bebouwing
Kernen breidden zich uit binnen de zone van de daluitspoelingswaaiers. Er werden wegen aangelegd om de dorpen met elkaar te verbinden. Bedrijvigheid nam toe, onder andere papierproductie en wasserijen. Daarmee steeg ook het watergebruik.
Water
De natuurlijke grond- en oppervlaktewaterstromen werden beïnvloed door de aanleg van het
Apeldoorns Kanaal; in feite een vroeg voorbeeld van onthechting. Dit kanaal loopt langs de voet van de stuwwal en doorsnijdt de daluitspoelingswaaiers en de lage dekzandvlakte. Drie sprengenbeken komen erin uit. Andere beken werden rechtgetrokken. Door deze aanpassingen in de waterstructuur werd water sneller afgevoerd. Natte gebieden werden ontwaterd waardoor het grondwaterpeil daalde en kwel afnam. Met dijken en kribben werd de IJssel beteugeld ten behoeve van bevaarbaarheid en veiligheid.

Na 1960 is de relatie tussen grondgebruik en het natuurlijke systeem steeds verder losgelaten.
Natuurlijke omstandigheden worden waar nodig aangepast aan landgebruik, bebouwing en
infrastructuur. Vergeleken met andere regio’s zijn de aanpassingen in IJsselvallei Zuid overigens beperkt.
Landgebruik
De schaalvergroting in de landbouw zette door. Dat is vooral in de lage delen van het dekzandlandschap en het rivierterras te zien. In de uiterwaarden komen intensief grasland en
natuurwaarden naast elkaar voor. De stuwwal werd intensief bebost, vooral met naaldhout.
Bebouwing
De kernen breidden zich steeds verder uit, ook op plaatsen die daar van nature minder geschikt voor zijn, zoals de natte delen van het dekzandgebied. Op de stuwwal zijn veel vakantieparken ontstaan. Ook het aantal wegen is toegenomen. De voet van de stuwwal vormt nu een aaneengesloten rand met bebouwing en infrastructuur. Dit vormt een barrière voor flora en fauna tussen Veluwe en IJsselvallei.
Water
Voor intensief agrarisch gebruik zijn landelijke gebieden sterk ontwaterd. Beken zijn met elkaar verbonden waardoor ze nu soms rechtstreeks doorlopen van Veluwe tot IJssel. Tegelijk is de bevolking gegroeid en is er meer industrie gekomen. Hierdoor wordt ook steeds meer grondwater onttrokken. Dit alles leidt tot lagere grondwaterstanden, verandering van kwelstromen en droogvallen van sommige sprengen. Vooral in de zomer is er sprake van verdroging.

Het klimaat verandert waardoor weersextremen groter worden. Vooral onthechte landschappen, waar grondgebruik en het natuurlijke systeem niet meer samenhangen, zijn kwetsbaar.
Droogte
Afname van kwel en lagere grondwaterstanden leiden in perioden met langdurig neerslagtekort tot droogte in beken, sprengen, beekdalen en natuurlijke laagten. Dit veroorzaakt schade aan
grondwaterafhankelijke natuur. Op de flanken van de stuwwal en het dekzandlandschap leidt
droogte tot schade aan landbouw.
Natuurbrand
Door verdroging en hitte-extremen neemt de kans op natuurbrand toe. De risico’s zijn het grootst in droge bossen en heidegebieden op de stuwwal en de stuifzandgronden, vooral waar deze grenzen aan woonkernen en vakantieparken.
Hittestress
In stedelijke kernen is er kans op hittestress. In IJsselvallei Zuid is die kans dankzij het vele groen overigens beperkt.
Opwarming oppervlaktewater
Stilstaand (gestuwd) water zonder beschaduwing door bomen is gevoelig voor opwarming. Dat leidt tot risico’s voor waterkwaliteit.
Wateroverlast
Piekbuien worden heviger. Het onthechte systeem van waterlopen is daar niet op berekend
waardoor wateroverlast kan optreden in natuurlijke dalen en laagtes. Aan de voet van de stuwwal kan ook uittredend grondwater voor overlast zorgen.
Degeneratie bodem
Verdichting van de bodem van dekzandgronden door zwaar en intensief landgebruik vergroot de kans op wateroverlast.
Erosie
Bij piekbuien kunnen modderstromen ontstaan als gevolg van bodemerosie van akkers op
stuwwalhellingen en in droogdalen. In woonkernen en op wegen kunnen die tot overlast leiden.